Anatomie van de enkel

De enkel is het gewricht tussen het onderbeen en de achtervoet en wordt ook wel bovenste spronggewricht genoemd. Het gewricht tussen de twee achtervoetsbeenderen, het sprongbeen (talus) en het hielbeen (calcaneus) wordt het onderste spronggewricht genoemd.

Ter hoogte van de enkel (bovenste spronggewricht) kan de voet 20° omhoog worden getrokken (dorsaalextensie) en 30° in spitsstand worden gebracht (plantairflexie). Ter hoogte van het onderste spronggewricht kan de voet 30° naar binnen worden gewend zodat men tegen de voetzool aankijkt (inversie) en 20° naar buiten worden gewend (eversie).

Botstukken

Er zijn drie botstukken betrokken bij het enkelgewricht (bovenste spronggewricht). Het betreft hier twee botstukken in het onderbeen en één botstuk uit de achtervoet, het sprongbeen. Het onderbeen bestaat uit het scheenbeen (tibia) en het kuitbeen (fibula).

Het scheenbeen is groter en zwaarder dan het kuitbeen. Beide botstukken zijn evenlang maar het kuitbeen is ten opzichte van het scheenbeen 1 cm naar beneden verschoven. Het onderste gedeelte van het scheenbeen en het kuitbeen omvatten als het ware het bovenste gedeelte van het sprongbeen en wordt derhalve de enkelvork genoemd.

De voet wordt onderverdeeld in de achtervoet, middenvoet en voorvoet. De achtervoet bestaat uit het sprongbeen (os talus) en het hielbeen (os calcaneus). De middenvoet bestaat uit de overige voetwortelbeenderen: het scheepvormig been (os naviculare), het dobbelsteenvormige been (os cuboideum) en de drie wigvormige benen (ossa cuneiformea). De voorvoet bestaat uit de middenvoetsbeentjes en de teenkootjes. Deze benoeming kan tot enige verwarring leiden omdat de middenvoetsbeentjes niet in de middenvoet maar in de voorvoet liggen. Het onderste spronggewricht wordt gevormd door drie gewrichtsvlakken onder het sprongbeen en drie gewrichtsvlakken aan de bovenzijde van het hielbeen.

Kraakbeen

De uiteinden van het scheenbeen, het kuitbeen en de bovenzijde van het sprongbeen zijn bekleed met kraakbeen. Kraakbeen is een goed verend weefsel. De totale dikte van het kraakbeen bij een volwassene bedraagt voor het enkelgewricht 4 mm. Ook de drie gewrichtsvlakken aan de onderzijde van het spronggewricht en de bovenzijde van het hielbeen zijn bedekt met kraakbeen. De totale dikte van dit kraakbeen bedraagt 3 mm. Kraakbeen bevat geen zenuwen en bloedvaten. De enkel (bovenste spronggewricht) en het onderste spronggewricht zijn omgeven door gewrichtskapsels.

Gewrichtssmeer

De bloedvaten in het gewrichtskapsel vormen gewrichtssmeer. Het gewrichtssmeer bekleedt de gewrichtsvlakken met een dunne film. Door zijn stroperige eigenschappen zorgt het gewrichtssmeer ervoor dat de gewrichtsvlakken steeds van elkaar gescheiden blijven, waardoor wrijving tot een minimum wordt beperkt en er geen slijtage van de gewrichtsvlakken optreedt. Men kan gewrichtssmeer vergelijken met vet in een lager waarin de as van het fietswiel draait.

Gewrichtsbanden

De gewrichten worden verstevigd met gewrichtsbanden die ligamenten worden genoemd. De banden bestaan uit lagen sterk bindweefsel. Het gewrichtskapsel van het enkel (bovenste spronggewricht) wordt aan de buiten- en binnenzijde versterkt door ligamenta.

Aan de binnenzijde bevindt zich een ligamentum dat driehoekig van vorm is (ligamentum deltoideum). Deze band is zo sterk dat bij een eventueel ongeval er eerder een botbreuk aan de binnenkant van het scheenbeen optreedt dan dat deze band scheurt. Aan de buitenzijde bevindt zich de buitenband (ligamentum collaterale laterale) die in feite uit drie bandjes bestaat. Het voorste en het achterste bandje loopt van de onderkant van het kuitbeen naar het sprongbeen en het middelste bandje loopt van de onderrand van het kuitbeen naar het hielbeen.

Ook het gewrichtskapsel van het onderste spronggewricht wordt aan alle zijden versterkt door gewrichtsbanden (ligamenta).

Spieren

De spier (spier = musculus) die de voet in spitsstand brengt is de kuitspier die met de achillespees op de achterzijde van het hielbeen aanhecht. De spier die de voet optrekt is de musculus tibialis anticus (musculus = spier, tibialis = met betrekking tot het scheenbeen en anticus = voor. Dus de spier die met betrekking tot het scheenbeen aan de voorzijde ligt).

De spier die de voet naar binnentrekt waardoor de voet naar binnen wendt, is de musculus tibialis posticus (musculus = spier, tibialis = met betrekking tot het scheenbeen, posticus = achterzijde). De pees van deze spier loopt aan de achterzijde van de binnenzijde van de enkel naar de binnenzijde van de voet.

De spieren die de voet naar buiten trekken, zijn de musculus peroneus longus en de musculus peroneus brevis (musculus = spier, peroneus = met betrekking tot het kuitbeen, longus = lang, brevis = breed). Deze spieren lopen aan de buitenachterzijde van het kuitbeen naar de buitenzijde van de voet toe. (Fibula betekent niet kuitbeen maar gesp. Van het kuitbeen van dieren werden rond het begin van onze jaartelling gespen gemaakt.)

Slijmbeurzen

Een slijmbeurs is een dunwandige holte die gevuld is met dezelfde stroperige vloeistof als het gewrichtsvocht. Slijmbeurzen zitten op plaatsen die aan wrijving onderhevig zijn: tussen bot en huid; tussen pees en de huid en tussen pees en een botstuk. Een pees is een koordvormige of platte bindweefselverbinding tussen spier en bot. De belangrijkste slijmbeurzen rond de enkel zijn die tussen het hielbeen en de achillespees en tussen de achillespees en de huid. Daarnaast zijn er nog onderhuidse slijmbeurzen ter hoogte van de binnenzijde en buitenzijde van de enkel.