De arts kijkt naar het looppatroon van de betrokken patiënt en test de bewegingen van het heupgewricht. Wanneer de patiënt veel pijn heeft dan leunt hij met zijn bovenlichaam over de zijde van de pijnlijke heup. Door het verplaatsen van het bovenlichaam over de pijnlijke heup wordt het gewicht op deze heup verminderd. Daarnaast probeert de patiënt bij het lopen zo kort mogelijk op het betrokken been te staan om de tijd dat de pijnlijke heup het lichaam draagt zo kort mogelijk te houden.
Bij het bewegingsonderzoek is in een vroeg stadium alleen het naar binnen draaien van het heupgewricht beperkt en pijnlijk. Naarmate het proces voortschrijdt vermindert ook het strekken en het naar buiten bewegen van het heupgewricht. Wanneer de slijtage van het kraakbeen oppervlakkig is, dan is dit op de röntgenfoto’s niet waarneembaar. Kraakbeen laat zich namelijk niet afbeelden op röntgenfoto’s. Op röntgenfoto’s wordt alleen bot gezien. Er kan sprake zijn van jarenlange klachten, zonder dat dit op röntgenfoto’s is te zien.
Naar gelang de tijd verstrijkt wordt in de regel in eerste instantie op röntgenfoto’s alleen maar een versmalling van de gewrichtsspleet waargenomen doordat de kraakbeenlaag dunner is geworden. Wanneer het kraakbeen tot op het bot is versleten dan kan misvorming van de heupkop en de heupkom optreden.