Het stellen van de diagnose osteoporose (botontkalking)

Het is niet zo eenvoudig osteoporose vast te stellen: de arts kan dat meestal niet ‘op het eerste gezicht’ doen. Alleen een botbreuk, een kromme rug en een afnemende lichaamslengte zijn tekenen die kunnen wijzen op osteoporose. Vaak zijn er helemaal geen klachten, of in elk geval niet klachten die meteen duidelijk maken dat het om osteoporose gaat.

Als osteoporose al een klacht geeft, dan is dat meestal pijn. Het inzakken van de wervelkolom bijvoorbeeld kan gepaard gaan met pijn. Dit hoeft echter niet, zodat zelfs het krom groeien en kleiner worden zonder klachten kan verlopen.

Als een arts wil controleren of je osteoporose hebt, moet hij foto’s van de botten (laten) maken. Een andere manier is er niet. Het bloedbeeld bijvoorbeeld geeft geen aanwijzingen van osteoporose, de hoeveelheid calcium in het bloed wijkt niet af. Osteoporose is aantoonbaar met verschillende radiografische technieken, met name een DEXA-meting, maar alleen als het al in een vergevorderd stadium is. In een bot moet wel een derde deel van alle botminalen zijn verdwenen voordat op een röntgenfoto te zien is dat er sprake is van osteoporose.

Pas nadat osteoporose is vastgesteld, heeft bloedonderzoek zin, namelijk om te kijken of een bepaalde ziekte mogelijk ten grondslag ligt aan de botontkalking. Ook kan urineonderzoek worden gedaan.

DEXA-meting

Een DEXA-meting is een eenvoudig onderzoek dat met moderne apparatuur maar 5 tot 10 minuten duurt. Het onderzoek is niet pijnlijk. Men hoeft ook niet in een tunnel te liggen zoals bij een MRI-scan. Wel moet men, bijvoorbeeld na een heupfractuur, weer redelijk mobiel zijn.

Onderstaand een voorbeeld van een uitdraai van een DEXA meting